Aan het begin van de achttiende eeuw pikte François Hinlopen (1657-1735), een rijke Amsterdamse pendelaar, het niet langer. Hoewel Hinlopen een Gooise hofstede bezat, moest hij van de erfgooiers betalen voor het weiden van zijn vee en paarden. Die erfgooiers schermden met rechten waarvan de rechtsgeldigheid door Hinlopen ernstig werd betwist. De kwestie werd door hem voor het gerecht gebracht en verloren. De zaak had bijzondere resultaten: een namenlijst van de erfgooiers en een aantal fraaie kaarten van het Gooi.
Tot 1702 had François tegen betaling zijn koeien en paarden laten grazen op de Gooise weilanden. Maar hij vond dat hij en zijn oom Michel (1619-1708) nu al zolang op het landgoed Oud-Bussem hadden gewoond, dat het schaarrecht hen persoonlijk toebehoorde. Geërgerd besloot hij in 1705 zijn koeien en paarden zonder betaling op de meenten te brengen. Die werden direct door de schaarmeesters in beslag genomen en verkocht bij openbare verkoop, zoals de geldende schaarbrief voorschreef. Maar Hinlopen deed aangifte en zocht het hogerop. Hij baseerde zich daarbij op de eerste schaarbrief uit 1404, waarin wordt gesteld dat uit elk huis, waarin twee paar volks woonde, twee schaarbeesten meer op de meenten gebracht mochten worden. En hij zag een doorslaggevend argument in het (dubbele) schaarrecht van de hofstede Oud-Bussem.
De erfgooiers verweerden zich als volgt: Hinlopen was én geen man uit man geboren Gooier – geen erfgooier – én dus had hij geen gebruiksrecht én daarom geen schaarrecht. Bovendien woonden hij en zijn oom op één landgoed… maar in verschillende huizen. Hoe zat het nu? Het zakelijke schaarrecht dat op de hofstede Oud-Bussem rustte, werd erkend, maar dan alleen vanuit de plek waar dat oorspronkelijk had gestaan – het was in het Rampjaar 1672 platgebrand en kennelijk een stukje verderop herbouwd. Kortom, François Hinlopen kon zijn vee niet gratis laten grazen op de Gooise meenten. Het vonnis van de rechtbank luidde overeenkomstig. Hinlopens pogingen om de gebruiksrechten van de erfgooiers onderuit te halen liepen op niets uit, net als die om persoonlijk schaarrecht te verkrijgen.
Echter in zijn kielzog verzamelde zich een aantal in het Gooi wonende lieden dat rundvee en paarden bezat, maar tevens van het schaarrecht verstoken bleef. Het ging om rijke kooplieden of om wevers en smeden die soms getrouwd waren met een erfgooiersdochter, maar geen enkele kans maakten op het schaarrecht als Stad en Lande zich aan haar uitgangspunten hield. Hinlopen adviseerde om het schaarrecht aan hen toe te kennen, onder andere op basis van het argument dat de erfgooiersrechten ‘ingeslopen misbruiken’ waren en voor ‘een groot deel op geen andere grond dan aanmatiging steunden’. Opnieuw tevergeefs.
De namenlijst en kaart van Walraven
Maar de overheid twijfelde aan het bestaansrecht van Stad en Lande en de erfgooiersrechten. Er rezen vragen als ‘wie zijn dat, erfgooiers’, ‘wat zijn schaarrechten’ en ‘waar liggen die meenten dan’. Er moest een kaart van Gooiland vervaardigd worden, met de exacte aanduiding van de erfgooiersgronden, samen met een lijst van alle erfgooiers met naam en toenaam. In 1708 lag er een geschrift met 1088 namen van gerechtigde erfgooiers. Interessant is dat de lijst een toevoeging kent van de ‘uitwonenden’, erfgooiers die niet meer in het Gooi woonachtig waren. Zij hadden geen gebruiksrechten. Zodra zij weer op Gooise bodem woonden, werden die ‘geactiveerd’. Later worden deze erfgooiers ‘slapend’ genoemd.
Een drietal kaarten en enkele subkaarten verschenen tussen 1709 en 1723, waarop duidelijk aangegeven was waar de meenten, venen, maten (hooilanden), bossen en engen van de erfgooiers lagen. Feitelijk had Hinlopen ervoor gezorgd dat de erfgooiers en de precieze locaties van hun ‘gemene gronden’ respectievelijk waren opgetekend en in kaart gebracht. Het bleek echter een bestendiging van hun gebruiksrechten en gronden, iets wat François niet bepaald voor ogen had. De namenlijst is tot de ontbinding in 1971 als grondslag gebruikt om te bepalen wie de ‘echte’ erfgooiers waren.